Eén is noodigh

Herman Van Goethem - rector aan UA - over het citaat van Carel van Mander
Herman Van Goethem – Foto: Jonathan Ramael

Het citaat

De Carel van Manderstraat kreeg haar naam in 1974. Het is de dubbele verbindingsstraat tussen de Emile Verhaerenlaan en de later aangelegde Louis Paul Boonstraat. Een deel van de Carel van Manderstraat ligt trouwens in het verlengde van die nieuwe straat.

Ofschoon Carel van Mander (1548-1606) geboren is in Meulebeke (West-Vlaanderen) en meer dan de helft van zijn leven in Vlaanderen woonde, wordt hij door onze Noorderburen steevast een Noord-Nederlandse prozaschrijver, dichter en schilder genoemd.

In zijn jonge jaren schreef hij zinnespelen over Bijbelse figuren, kluchten, refreinen en liederen, waarvan veel verloren zijn gegaan. Op 18-jarige leeftijd was hij getuige van de Beeldenstorm waarbij volgelingen van rondtrekkende calvinistische predikanten, de overdadige luxegoederen van katholieke kerken en kloosters kort en klein sloegen.

Van Mander kreeg een gedegen schildersopleiding en vervolmaakte zijn studie tijdens een verblijf in Rome (1573-1576). Terug in eigen land kwam hij terecht in de politieke onrust en de geloofsvervolgingen van de jaren 1580. De doopsgezinde Van Mander werd eerst bijna vermoord en later van al zijn goederen beroofd. Het deed hem uitwijken naar het protestantse Noorden.

In 1583 vestigde hij zich met vrouw en kinderen in Haarlem.  Daar werd hij een vooraanstaande culturele figuur.  Hij richtte een soort rederijkerskamer op: De Witte Angieren, met als devies ‘In liefd’ getrouw’.  Daarnaast stichtte hij een kunstacademie waar de Italiaanse kunst werd gehuldigd en gewerkt werd naar naakt model.  Dat gold toen beslist als vernieuwend. Zijn bekendste leerling was Frans Hals, een van de latere meesters van de Gouden Eeuw.

Zijn hoofdwerk is het onvolprezen Schilder-boeck uit 1604.  Van Manders levendige en vaak geestige beschrijvingen van schilders uit de Oudheid en uit Nederlandse, Italiaanse en Duitse school, maken hem tot de eerste geschiedschrijver van de schilderkunst in onze streken.  Het Schilder-boeck ligt daarmee aan de basis van de kunstgeschiedenis als wetenschappelijke discipline.

De stad Haarlem beschouwde het als een verlies toen van Mander in 1604 verhuisde naar Amsterdam waar hij nauwelijks twee jaar later overleed.

​Van Manders lijfspreuk was een kernachtige oproep tot eendracht tussen de geloofsgemeenschappen en werd in een stoeptegel gegraveerd.

Geschreven door Hugo De Ridder

Informatie

UIT

LOCATIE
Carel van Manderstraat 3,
aan Tinnekens bank

ZONE
HALEWIJN

MATERIAAL
Arduin

GEPLAATST
2017

Boek

BEKENDE ANTWERPENAAR
Herman Van Goethem
historicus, schrijver,
rector van de Universiteit Antwerpen

Benieuwd?
Lees de tekst van Herman Van Goethem
in het boek ‘Citaat op Straat’.

Het boek Citaat op Straat